stad

geslacht

herkomst

sociale status

gezinssituatie

jaargroep

x-as

Jeugdpaden Rotterdam

Onderwijs-transitie

Op deze pagina presenteren we per jaar het percentage Rotterdamse jongeren dat in de periode 2007-2014 een neergaande onderwijs transitie meemaakt. Hiermee bedoelen we dat een jongere een transitie doormaakt naar een lager onderwijsniveau dan men zou mogen verwachten op basis van het huidige onderwijsniveau dat de jongere volgt. Opmerkelijk

  • Bij de transitie ‘omlaag’, gemeten over alle cohorten zien we alleen een significant verschil tussen de steden bij de tweede transitie (in theorie de overgang van de tweede naar de derde klas VO). Deze is op dat moment in Rotterdam (ruim 20%) significant hoger dan in Amsterdam (bijna 16%) en Den Haag (ruim 18%). Dit cijfer is in Den Haag ook significant hoger dan in Amsterdam. Het percentage ‘omlaag’ is bij de tweede transitie overal (alle cohorten, alle steden) extreem veel hoger dan bij de andere transities. Het laagste overal percentage ‘omlaag’ vinden we bij de zevende transitie (3%), waarbij wel gezegd dat we maar van één cohort (start in 2007) cijfers hebben van de zevende transitie.
  • In Rotterdam gaan in de eerste drie jaar van het VO significant meer jongens ‘omlaag’ dan meisjes. Dit geldt voor alle zeven cohorten. Na de derde transitie zien we dit verschil niet meer en gaan er net zo veel jongens als meisjes ‘omlaag’.
  • In Rotterdam gaan over alle cohorten gezien, relatief meer niet-Nederlandse jongeren ‘omlaag’ bij de eerste twee transities dan Nederlandse jongeren. Na de tweede transitie zien we geen verschil meer tussen niet-Nederlandse jongeren en Nederlandse jongeren bij de transities.
  • Over alle cohorten gezien in Rotterdam zien we bij de eerste drie transities dat jongeren die opgroeien in een eenoudergezin vaker ‘omlaag’ gaan dan jongeren in een ander type gezin. Bij de vierde en vijfde transitie zien we overigens het omgekeerde, hier gaan jongeren uit andere typen gezin relatief vaker omlaag dan jongeren in eenoudergezinnen.
  • Bij de eerste drie transities zien we, over alle cohorten gezamenlijk, dat kinderen afkomstig uit een gezin met een lage Sociaal Economische Status (SES) significant vaker ‘omlaag’ gaan dan kinderen uit andere gezinnen. Bij de vierde, vijfde en zesde transitie, zien we het omgekeerde en gaan kinderen uit andere gezinnen significant vaker ‘omlaag’ dan kinderen uit een gezin met een lage SES.
jaargroep 2007jaargroep 2008jaargroep 2009jaargroep 2010jaargroep 2011jaargroep 2012jaargroep 2013jaargroep 2014jaargroep 2015jaargroep 2016jaargroep 2017

Uitleg

In onderstaande figuur zijn telkens per jaar de jongeren weergegeven die een neergaande onderwijs transitie hebben doorgemaakt en in de onderzoeksperiode niet meer een opwaartse onderwijstransitie hebben ervaren. Aan de linkerkant van deze pagina kan de presentatie worden aangepast voor verschillende kenmerken van de jongeren: geslacht, herkomst, sociale status en gezinssituatie. Daarnaast is het mogelijk om jongeren met verschillende startjaren in het voorgezet onderwijs te selecteren. Tenslotte kunnen de percentages worden afgezet tegen die van jongeren uit twee referentiesteden, Amsterdam en Den Haag.

Definities

Transistie omlaagTransitie omlaag in het onderwijs volgens de operationalisering van onderwijstransities in bijlage 1 (schema onderwijstransities). Peilmoment: huidig schooljaar ten opzichte van het afgelopen schooljaar.
HerkomstIn de CBS-indeling naar herkomstgroepering worden personen ingedeeld op grond van hun geboorteland en dat van hun ouders. Autochtonen zijn personen van wie beide ouders in Nederland geboren zijn. Allochtonen zijn personen van wie minstens één ouder in het buitenland geboren is.
Sociale statusDe sociaaleconomische categorie van één van de juridische ouders (waarbij de ouder waarbij het kind staat ingeschreven het uitgangspunt vormt). Om de score op deze variabele te bepalen worden alle inkomsten in de verslagmaand uit de verschillende inkomensbronnen die de ouder heeft, met elkaar vergeleken. Het hoogste bedrag is in principe bepalend voor de sociaaleconomische categorie. Daarnaast wordt meegenomen of een persoon ingeschreven staat bij een onderwijsinstelling. Dat is mede bepalend voor de sociaaleconomische categorie. De laagste twee categorieën in deze indeling bepalen de status ‘Lage SES’.
GezinssituatiePlaats die een persoon inneemt in het huishouden. Tot de categorie eenoudergezin worden gerekend: thuiswonend kind in een eenouderhuishouden en ouder in eenouderhuishouden.